Al bij onze eerste ontmoeting, nog niet zo lang geleden, staat zij erop dat ik haar voornaam gebruik, Renée. In gedachten noem ik haar soms ‘de oude mevrouw’. Ze ís ook oud: in maart is zij 88 geworden en is daarmee op de kop af 30 jaar ouder dan ik. Ik vraag haar: ‘De hoeveelste van maart ben je jarig?’ Ik ben een volstrekte nieuwkomer in het vrijwilligerswerk en dit is meteen ook mijn eerste ervaring met Alzheimer: zij weet haar verjaardag niet meer. Je eigen verjaardag niet meer precies weten? Ik bedenk: zulke vragen maar liever niet meer stellen. Maar direct daarop volgt mijn twééde ervaring met Alzheimer: de vindingrijkheid van de menselijke geest.
De ontsnapping aan het niet-weten van een getal. Zij geeft mij de sleutel tot haar geboortedatum door te zeggen: ‘De lente. Mijn vader noemde me Renée omdat ik op de eerste lentedag geboren ben, Renée betekent in het Frans herboren.’ Eigenlijk slaat zij nu twee vliegen in één klap: ze geeft me de precieze datum én het is een zoete herinnering: zij was een lentekind.
Meteen verkocht
Haar wereld is klein geworden, veel te klein. Vier jaar geleden verloor zij haar rijbewijs en zakte onlangs ook nog eens voor haar scootmobiel-examen. Bij het oversteken negeerde zij een rood voetgangerslicht. Haar verweer nadat zij gezakt was, klonk niet al te best: ‘Met de auto reed ik óók door rood als er niets aan kwam!’ Zij lijdt aan beginnende Alzheimer en haar dochter vroeg aan Markant: ‘Kan iemand eens per week met mijn moeder een middagje uit?’ Ik werd gepolst. Toen ik hoorde dat Renée persé een mannelijke vrijwilliger wilde, omdat zij met mannen gemakkelijker communiceert – los en vrij, maar tóch ter zake doend – was ik meteen verkocht. Wie, dwars door alles heen, vasthoudt aan zijn keuze voor het één boven het ander, ook al vált er eigenlijk niets meer te kiezen, heeft meteen mijn sympathie.
Musea doen leven
We zijn nu viermaal uitgegaan, eenmaal naar de kapper, driemaal naar een museum. We zijn op een bepaalde manier een leuk stel geworden. Wat opvalt in musea is hoe deuren zich openen, hoe lange rijen wachtenden voor ons wijken en vooral: hoe vriendelijk en hulpvaardig het personeel is! Wanneer we binnen zijn neemt Renée plaats in een rolstoel die ik duw. We maken enige snelheid, want inmiddels ben ik een beetje gaan aanvoelen welke werken haar aandacht trekken en welke niet, en ik ben telkens benieuwd naar haar commentaar. Soms toont ze een scherpe blik. Ze heeft duidelijke voorkeuren of keurt iets helemaal af. Vaak ook lijkt zij schilderijen of schilders te kennen, van vroeger, van veraf. Zij onderbrak een toevallige rondleider in zijn uitleg aan een groep Japanners en kwam aanzetten met de ronduit originele opvatting dat de wereldberoemde Zonnebloemen van Van Gogh helemaal geen zonnebloemen zijn! (Dat dacht zij doordat enkele hun gele blad al misten. Strikt genomen had zij gelijk: het wáren zonnebloemen.) Deze middagen zijn telkens een echt uitje en al tijdens de taxirit leeft Renée helemaal op. Ik geniet met haar mee. Het wordt nu zomer. Zij wil nog zo veel dingen doen: naar zee, naar concerten, zo veel dingen wachten nog, zo lang het kan.
Tegelijkertijd zie ik hoe zij haar greep op het leven kwijtraakt, langzaam maar zeker, en ik voel wat dat met haar doet. De dingen die voorbij gaan.
Het ultieme leven in het hier en nu
Aanvankelijk betreurde ik het dat Renée zich de volgende dag van onze uitstapjes niets meer zou herinneren, maar aan de andere kant: diep genieten van het moment zelf, wat kan daar tegenop? Niemand kan meer verrukt geweest zijn dan ik, toen ik van coördinator Sharon Daalder hoorde dat Renée zich onze museumbezoeken wel degelijk wist te herinneren! Het leven is soms genadiger dan wij wel denken. Maar er komt een tijd dat zij haar kinderen nog wél herkent, en mij niet meer. Want ik kwam zo laat. Als het kan, als zij wil, gaan we dan nog steeds uit. En er komt een tijd dat ook dat niet meer gaat. Dan zal ik denken: ik wás er!
Jeroen Hoogenboom, Markant-vrijwilliger